Virussen : wat? hoe zien ze eruit? Wat doen ze?

Definitie

Een virus is een hoeveelheid erfelijk materiaal (dit kan RNA of DNA zijn), gewoonlijk ingesloten in een omhulsel van eiwit. Virussen verschillen van bacteriën en andere levensvormen doordat ze zich niet onafhankelijk kunnen voortplanten.
In plaats daarvan koppelt een virus zich aan een levende cel, en injecteert daarin het eigen erfelijk materiaal.
Niet elke cel kan door elk virus worden gebruikt : de eiwitmantel van het virus wordt gebruikt om geschikte gastheercellen te herkennen. Binnen in de gastheercel geeft het erfelijk materiaal van het virus de opdracht om nieuwe virussen te maken. Dit kan in veel gevallen leiden tot de dood van de gastheercel of ziekte of zelfs de dood van het meercellig organisme waar de cel deel van uitmaakt, al zijn er ook gevallen bekend waar een virus nuttige genen inbracht in een bacterie.

Ook bestaan er satellietvirussen, die door de geringe genoomgrootte voor de vermenigvuldiging volledig afhankelijk zijn van andere virussen.

Antibiotica zijn niet effectief tegen virusinfecties. De enige reden waarom soms antibiotica worden voorgeschreven als iemand een virusinfectie heeft is om te voorkomen dat een opportunistische bacterie-infectie als complicatie optreedt.

Een virus kan zich alleen vermeerderen als het zich in een (gastheer)cel bevindt.

onderdelen van het virus

Een virus bestaat uit de volgende onderdelen (van buiten naar binnen) :

1. Een enveloppe : (alleen bij dierlijke virussen voorkomend) dit is een soort extra buitenwand.

2. Een eiwitmantel :

De eiwitmantel, ook wel capside genoemd, is het omhulsel van een virus (biologie). Binnen de eiwitmantel zit het genetisch materiaal opgesloten. Om een cel te besmetten verlaat het genetisch materiaal te eiwitmantel om zich binnen de cel te vermenigvuldigen.
De structuur van de eiwitmantel kan door het immuunsysteem van een gastheer worden herkend. Zo kan vaccinatie met de eiwitmantel de gastheer resistent maken tegen toekomstige infecties.


De verschillende onderdelen ven een virus zijn hier te zien.

De eiwitmantel heeft drie functies:

  1. De mantel beschermt het genetisch materiaal van het virus.
  2. De mantel bepaalt of een cel geschikt is om te infecteren.
  3. De mantel begint de infectie van de cel door aan het virus te koppelen en de cel open te maken en het genetisch materiaal te injecteren in de cel.

Binnen de cel, maakt het virus de nieuwe elementen voor de eiwitmantel. Sommige virussen nemen delen van het celmembraan mee als zij vertrekken.

3. Het nucleine zuur : het erfelijk materiaal van het virus ook wel DNA of RNA genoemd.

Enkele voorbeelden

Bij katten

Bij honden