Wat houdt een hartonderzoek in?

Een deel van het onderzoek bestaat uit vragen stellen (anamnese) en een deel uit waarnemen met de ogen, handen, percussiehamer, stethoscoop.
Voorts zijn laboratoriumonderzoek van bloed en urine en röntgenfoto's vaak onontbeerlijk voor het stellen van de diagnose.
De dierenarts kan daaraan nog een hele reeks onderzoeken toevoegen, zoals de meting van de elektrische verschijnselen van het hart (ECG).

Bij het vermoeden van een hartinfarct is biochemisch onderzoek van het bloed vaak doorslaggevend. Een stijging in de concentratie van bepaalde enzymen, die vrijkomen indien hartweefsel afsterft door de sluiting van een bloedvat, is de beste aanwijzing voor de grootte van het infarct.

Algemeen lichamelijk onderzoek

Bij een lichamelijk onderzoek zal de arts proberen zich een oordeel te vormen over de algemene gezondheidstoestand van zijn patiënt. Bij een dergelijk onderzoek worden geen of zeer eenvoudige hulpmiddelen gebruikt. Het doel van het onderzoek is het vroegtijdig constateren van stoornissen, aandoeningen, ziekten en dergelijke of het vaststellen dat iemand in een goede gezondheidstoestand is.

Uit dit onderzoek zal de arts zich vooral richten op het orgaan of lichaamsdeel waarover de patiënt de belangrijkste klacht heeft aangegeven. Het onderzoek omvat onder meer inspectie, palpatie, percussie en auscultatie.

  • Inspectie
    De inspectie betreft het waarnemen van de patiënt op afstand. De inspectie omvat datgene wat men ziet, hoort, ruikt of met de zintuigen kan waarnemen.
    Eerst zal de dierenarts proberen zich een algemene indruk te vormen, waarbij hij vooral zal letten op :

    • houding
    • kleur van de huid
    • voedingstoestand
    • frequentie, diepte en regelmaat van de ademhaling
  • Palpatie
    Door zorgvuldig en geduldig tasten met een of meerdere vingers of de volle hand probeert de dierenarts eventuele afwijkingen van de organen op te sporen en de grootte en omvang van de organen te beoordelen. Hiertoe behoort ook het volume van de pols. Steeds wanneer het hart samentrekt, wordt een hoeveelheid bloed in de slagaders gepompt, waardoor deze uitzetten. Als het hart onregelmatig klopt, zal ook de pols onregelmatig zijn.
  • Percussie
    De percussie is een methode voor het onderzoek van vooral hart en longen en soms andere organen (maag, darmen). De dierenarts legt een vinger op het te onderzoeken lichaamsdeel en klopt erop met de ring- of wijsvinger van de andere hand. Het te horen geluid (percussietoon) is boven grote, met lucht gevulde ruimten zoals de longen in normale gevallen sonoor (helder) en boven kleine, luchthoudende holten zoals de maag tympanisch (hoger dan de sonore toon).Met percussie kan de dierenarts organen van elkaar afgrenzen en afwijkingen vaststellen. De sonore percussietoon van de long gaat bij vocht in de holte tussen de longvliezen over in een mattere toon. Men spreekt dan van demping. Bij een vergroting van het hart is een matte toon te horen over een groter gebied dan normaal.
  • Auscultatie
    Bij de auscultatie luistert de onderzoeker naar de geluiden die door sommige organen zelf worden voortgebracht, met name hart, longen, bloedvaten en darmen. Hierbij wordt een stethoscoop gebruikt, die meestal bestaat uit een rond doosje met een membraan dat op het lichaam wordt geplaatst en via slangetjes met beide oren is verbonden.Bij het beluisteren van normale longen hoort de dierenarts een zachte ruis tijdens de inademing, gevolgd door een nog zachter geluid bij de uitademing. De normale ademruis kan verzwakt zijn, maar er kan ook een bijgeruis ontstaan. Elke keer dat het hart samentrekt zijn er met de stethoscoop twee korte geluiden te horen: de eerste en de tweede harttoon. Bij allerlei hartaandoeningen kunnen deze harttonen van karakter veranderen, ook kunnen er andere geluiden worden gehoord: hartruis (bijvoorbeeld bij vernauwde of niet goed sluitende hartkleppen).


Met argus ogen moeten we de symptomen van hartinsufficientie bekijken........

Elektrocardiografie

Het elektrocardiogram (ECG) is de registratie van de elektrische verschijnselen die gepaard gaan met de activiteit en samentrekking van de hartspier. De contracties van de spiercellen gaan gepaard met veranderingen in de elektrische lading van de hartcellen.

Deze veranderingen veroorzaken elektrische stroompjes en potentiaalveranderingen die, met grote nauwkeurigheid - na versterking - aan de huid kunnen worden gemeten. De methode om deze spannings- en ladingsverschillen te meten wordt electrocardiografie genoemd.
Aan het begin van iedere normale hartslag ontstaat er een ontlading (of depolarisatie) in een gedeelte van de rechter hartboezem: de S-A-knoop. Vanaf hier breidt de elektrische activiteit zich uit over de beide boezems van het hart in ongeveer een tiende seconde.

De zenuwknoop (A-V-knoop) die op de grens van boezems (atria) en kamers (ventrikels) ligt, wordt door boezemcellen ontladen en vertraagt de doorgang van de elektrische activiteit ongeveer een tiende seconde.
Vervolgens wordt de ontlading zeer snel voortgeleid over een bundel speciale vezels (bundel van His) waarna de spiercellen in de hartkamers ontladen en zich samentrekken.

Tijdens de rustpauze van het hart (diastole) zijn aan het lichaamsoppervlak geen spanningsverschillen waarneembaar.
Op een elektrocardiogram (ECG) kan men een aantal toppen in beneden- en bovenwaartse richting onderscheiden. Deze zijn aangeduid met vijf achtereenvolgende letters uit het alfabet: P, Q, R, S en T.
De elektrische activiteit die bij een hartslag hoort, wordt achtereenvolgens aldus geregistreerd:

  • de P-top: boezemontlading
  • een QRS-complex: kamerontlading
  • een T-top: kameroplading

Bij iedere hartslag, ongeveer iedere seconde, herhaalt zich dit. Op een elektrocardiogram of hartfilmpje kunnen vrijwel alle ziekteprocessen van het hart worden waargenomen: ritmestoornissen, geleidingsstoornissen en tekenen van een hartinfarct.

Tijdens de eerste fase van een hartinfarct verandert door het tekort aan zuurstof het verloop van de ont- en oplading van de betrokken spiercellen. Hierdoor ontstaat een zeer karakteristiek patroon in het ECG. Het ST-deel, dat bij het normale ECG op dezelfde hoogte als het PQ-deel ligt, is in deze fase van het hartinfarct verhoogd.

Indien de patiënt de hartaanval overleeft, sterft een gedeelte van de hartspier af en ontstaat een litteken in de hartspier. Tijdens de ontlading van de kamers toont dit gedeelte van de hartspier geen elektrische activiteit, waardoor de patronen van het QRS-complex en de P-top in het ECG anders zijn dan normaal.

Echocardiografie

Bij de echografische onderzoeksmethode wordt gebruik gemaakt van het principe dat ultrageluid (geluid dat voor de mens niet hoorbaar is) door bepaalde delen van een orgaan wordt teruggekaatst.

Bij echocardiografie vindt het onderzoek aan het hart plaats. De terugkaatsing van de ultrageluidsgolven gebeurt vooral op grensvlakken waar structuren met verschillende akoestische eigenschappen elkaar raken, bijvoorbeeld hartklep-bloed of endocard-hartspier.

Het teruggekaatste geluid brengt een piëzo-elektrisch kristal aan het trillen en wekt zo een wisselende elektrische spanning op, die als curve wordt opgetekend. Men kan gebruik maken van een element, verschillende ultrasone elementen of een element dat draait over een hoek van 60-90 graden en alle structuren in deze sector aftast.
Het onderzoek laat toe de dimensies van de hartwanden en de hartholten nauwkeurig te bepalen. Ook kan het bewegingspatroon van de hartkleppen worden bestudeerd.

Chemisch onderzoek

Chemisch onderzoek vindt vooral plaats door analyse van bloedmonsters. Een kleine reeks standaardtests wordt bij vrijwel ieder geneeskundig onderzoek uitgevoerd, onder andere bij elke patiënt die in een ziekenhuis wordt opgenomen.

Bij het vermoeden van een hartinfarct is biochemisch onderzoek van het bloed vaak doorslaggevend. Een stijging in de concentratie van bepaalde enzymen, die vrijkomen indien hartweefsel afsterft door afsluiting van een bloedvat, is de beste aanwijzing voor de grootte van het infarct.